Humaniteit
1. Beschouw datgene wat je zelf fijn en niet fijn vindt tijdens interactie met anderen altijd als de maatstaf. Verlang voor anderen wat je voor je eigen ego verlangt en vergeet niet dat het soort gedrag dat jou ergert, anderen zal ergeren. Als je dit doet, zal je veilig zijn voor onbetamelijkheid en slecht gedrag en zal je anderen niet kwetsen.
2. Je zou, in overweging nemend dat ontvangen gunsten je een gevoel hebben gegeven van vriendelijkheid, affectie en genegenheid voor degenen die je de gunst hebben verleend, moeten begrijpen hoe je ervoor kunt zorgen dat anderen je aardig vinden en affectie en genegenheid voor je gaan voelen. Er wordt wel gezegd dat “mensen de slaven zijn van de gedane gunsten aan hen.” Het verlenen van een gunst aan een ander en het goed zijn voor hen is daarom een betrouwbare verdediging tegen het kwaad dat van hen zou kunnen komen.
3. Volwassenheid en volmaaktheid van de geest zit hem in je behandeling van anderen, in het bijzonder van degenen die jou onrecht hebben aangedaan. Beantwoord hun kwaad met goed. Stop niet met het doen van het goede, zelfs niet voor degenen die jou hebben geschaad. Behandel hen liever met humaniteit en edelmoedigheid omdat het schaden van iemand dierlijk gedrag inhoudt. Kwaad met kwaad vergelden impliceert een defect in karakter; goed doen in ruil voor kwaad is edelmoedig.
4. Er is geen grens aan het goed doen voor anderen. Degenen die zichzelf wijden aan het goede van de mensheid, kunnen zo altruïstisch zijn dat zij zelfs hun leven opofferen voor anderen. Zulk altruïsme is echter alleen een grote deugd als het is ontstaan in oprechtheid en met een zuivere intentie en als het de “anderen” niet definieert door raciale voorkeur.
5. Onze humaniteit en edelmoedigheid zijn evenredig aan onze omgang met vrienden en het onderhouden van deze vriendschappen. Het praten over edelmoedigheid en vriendelijkheid zonder het uiten van warmte en intimiteit in relaties, is niet meer dan het doen van beweringen. Slechts goed willen doen in ruil voor ontvangen goedheid, of het stopzetten van het goed doen voor anderen om hen te straffen, impliceert morele imperfectie en onvolwassenheid.
6. Het is een teken van generositeit en goedheid voor anderen als je enkele van hun fouten, ongepastheden of slechte manieren negeert en als je hun imperfecties tolereert. Je neus steken in andermans zaken en zo fouten vinden is onbeschoft en onbeleefd en zulke zaken publiceren is onvergeeflijk. Ze in het gezicht van de ander smijten is een ernstige klap voor de band van eenheid tussen mensen, een klap waarvan het voor de vriendschap, jammer genoeg, haast onmogelijk is om volledig te herstellen.
7. Degenen die zelfs het meest belangrijke dat ze ooit voor anderen hebben gedaan als onbelangrijk beschouwen, terwijl ze enorme waardering hebben voor de kleinste gunst die aan hen wordt verleend, zijn de geperfectioneerden die de Goddelijke norm voor gedrag hebben bereikt en die rust hebben gevonden in hun geweten. Zulke individuen herinneren anderen nooit aan het goede dat ze voor hen hebben gedaan en ze klagen nooit wanneer anderen zich onverschillig ten opzichte van hen opstellen. [Criteria or Lights of the Way, deel 1, 9e editie, Izmir, 1996, p. 90-93]
- Aangemaakt op .